ter gelegenheid van de Hans Baaij Essayprijs 2006
(pseudoniem voor marcelle van bemmel)
Foto's van de vermelde kunstwerken zijn te vonden op http://www.bkor.nl/
Mijn vader werd bijgezet op een zonnige dag in de herfst. Ik zal volstaan met te melden dat hij een oud man was geworden en zijn dood hem verloste van jarenlange helse pijn. Het ligt niet in mijn bedoeling u te vermoeien met bespiegelingen over mijn vader. Ik ga iets beweren over kunstwerken en hun relatie tot een kleine handeling die ik op het kerkhof verrichtte nadat iemand iets toepasselijks had gezegd over de gestorvene, de kist in de diepte verdwenen was, en er niet veel anders te doen viel dan weer naar huis te gaan. Ik bukte me en raapte een klein voorwerp van de grond op.
In de meeste woningen zwerft wel ergens een schelpje of een kiezeltje. Het ligt schijnbaar achteloos op de vensterbank of half verstopt achter het vaasje op de schoorsteenmantel. Of gewoon ergens in een lade. In Engeland noemt men zulke objecten memorystones. Het zijn de vertegenwoordigers van een doorgaans aangename herinnering: een strandwandeling met een geliefde, een geslaagde vakantie. De neiging om iets mee te nemen en er een herinnering aan te verbinden is zo universeel, dat ik mij verbeeld dat het een oeroude eigenschap is. Misschien gaat het wel terug naar de tijd dat onze voorouders zich op de steppen waagden en van rechtop lopen een vaste gewoonte maakten. Ze sjouwden op hun tochten een vuistbijl mee of een tak met scherpe doorns waarmee zij zich tegen roofdieren konden verdedigen. Maar het zou ook een voorwerp geweest kunnen zijn dat geen direct nut had. Een vreemd gevormd stuk hout afkomstig van een plek waar men zich veilig gewaand had of waar koel drinkwater te vinden was. Of een botje dat restte van een maaltijd die een aangenaam vol gevoel had gegeven aan een meestal hongerige maag. Vele tienduizenden jaren later sneed iemand met vuursteensplinters een afbeelding van zijn prooidier in het bot, om de herinnering scherper te houden of misschien wel om aan anderen de ervaring beter door te kunnen te geven. Beeldende kunst is hier nog even niet aan de orde, het gaat nog steeds over het projecteren van indrukken op bestaande objecten.
In mijn geval betrof het een eikeltje. Zoals ik u al gezegd heb, het was herfst en de grond lag bezaaid met eikels. Ik had ook het exemplaar kunnen oprapen dat er naast lag, maar het was deze specifieke eikel die op mijn bureau terecht kwam. Eenieder die het in mijn pennenbakje zag liggen had kunnen raden dat aan dit toevallig gekozen voorwerp emoties waren toegeschreven. Men kon er niet aan aflezen dat het verdriet en berusting in een afscheid vertegenwoordigde. Die gevoelens zitten immers niet in het voorwerp zelf, ze zitten ergens in mijn hersenen. Het nietige voorwerpje buiten mijn hoofd maakt dat sluimerende herinneringen binnen mijn hoofd opeens weer het bewustzijn bereiken. De projectie van het eikeltje op mijn netvlies veroorzaakt gewaarwordingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Ik zie de resten van haastig weggetrokken klimranken op de deksteen van het graf. Ik ruik paddestoelen en hoor het onvermijdelijke knarsen van voetstappen op het grind. Ik verzin er ook dingen bij. Ik fantaseer dat de kromme eik die met zijn wortels het hele graf heeft ontwricht geplant is vóór de Russische revolutie. In de tijd dat een aantal familieleden zich nog mocht rekenen tot de goed gesitueerde burgerij en een verre oudoom besloot om dat manifest te maken met de aanschaf van een bescheiden grafkelder. Naast koningen en kunstenaars verlangde ook hij naar een beetje onsterfelijkheid.
In de loop der jaren barstte en verschrompelde het eikeltje. Het moet honderden malen in mijn blikveld gekomen zijn voordat het opeens tot mij doordrong dat kunstwerken een soort gesublimeerde en collectieve memorystones zijn. Wij gaan er van uit dat de emotie die een kunstwerk bij ons teweeg brengt dezelfde is als die iemand anders ervaart bij hetzelfde kunstwerk en dat geeft ons een gevoel van saamhorigheid. Bij de beelden die in de decennia na de tweede wereldoorlog in Rotterdam geplaatst zijn, werd die emotie ook nadrukkelijk gestuurd: het moesten oorlogsmonumenten zijn. Prompt ontstonden actiegroepen die lobbyden om specifieke helden te eren: de verzetstrijders, of de soldaten die gesneuveld waren bij het verdedigen van de Maasbruggen of de mensen die gedeporteerd waren naar de vernietigingskampen. Toch vertolken de mooiste beelden op een meer algemene wijze de oorlogsverschrikkingen (Zadkine) of de spanning tussen de misère van de oorlog en de wens om weer verder te gaan (Mari Andriessens monument op het stadhuisplein).
Dat sturen van emoties geeft al aan dat bij een collectieve memorystone veel complexere zaken aan de hand zijn. Bij mijn eikeltje was er sprake van een eenvoudige wisselwerking: ik projecteer de emoties van een uitzonderlijke dag op een object en iedere keer dat ik er naar kijk wordt ik eraan herinnerd. Zelfs als de herinneringen een eigen leven gaan leiden en nauwelijks nog lijken op wat er op die dag werkelijk gebeurd is, zijn het toch mijn eigen gevoelens die opgeroepen worden bij het zien van dat object en niemand anders heeft daar invloed op.
Bij een kunstwerk legt de kunstenaar – al dan niet in opdracht – er zijn of haar emoties in. De wijze waarop dat uitgedrukt wordt is gerelateerd aan de opvattingen over kunst die in de tijd van het ontstaan heersen en waar de kunstenaar gevolg aan geeft of zich er juist tegen verzet. Het uitdrukken van een bepaald gevoel zal meestal het hoofddoel zijn, maar de constructie moet ook nog stevig genoeg in elkaar zitten. Zo heeft Zadkine’s mansfiguur twee benen, maar er moest een boomstronk aan toegevoegd worden om het geheel stabiliteit te geven. Ossip heeft kans gezien dit gegeven uit te buiten door met die toevoeging het beeld meer ruimtelijkheid en vaart te geven. Maar de stronk blijft een buitenbeentje.
Pas als de kunstenaar aan alle overwegingen een invulling heeft weten te geven en het beeld een feit is, wordt de toeschouwer geconfronteerd met het kunstwerk. Dan gebeurt er iets merkwaardigs: aan ons wordt niet een pasklare emotie voorgeschoteld, we gaan die er zelf inleggen. De kans is groot dat onze interpretatie helemaal niet zo bedoeld is door de kunstenaar. Bij een abstract beeld is de vrijheid die wij hierbij hebben groter dan bij een standbeeld met een duidelijke titel. Emoties die wij krijgen bij het aandachtig kijken naar een kunstwerk staan nooit op zichzelf, zij zijn gerelateerd aan eerdere ervaringen en die zijn bij iedereen anders. De argeloze voorbijganger zal het beeld op een andere manier zien dan degene die er wat van af weet. Als het kunstwerk pas geplaatst is zijn er altijd mensen die zich er aan ergeren en eisen dat het weer weggehaald wordt. Maar op den duur wordt gewenning verknochtheid en het kunstwerk wordt een depot van gedachten en associaties. (Sommige werken nodigen ons daar duidelijk toe uit: denk eens aan al die roestige koffers en plunjetassen van het Lost Luggage Depot op de Kop van Zuid). Wij accepteren van elkaar dat we er allemaal onze eigen memorystone van maken en het geeft een goed gevoel dat het kunstwerk gemeenschappelijk eigendom is. We gaan ons ook hechten aan de plek waar het kunstwerk zich bevindt.
Een aantal memorystones in Rotterdam zijn echte zwerfkeien geworden. Het portret van Multatuli met de prachtige opmerking ”van de maan af gezien zijn we allen even groot” is een blokje om gegaan. Monsieur Jacques heeft heel wat bouwputten in de stad mogen bekijken. Rodin’s L’Homme Qui Marche heeft zo’n beetje het hele centrum doorgewandeld en ik schrik nog steeds een beetje als ik bij de hoek van het voormalige bouwcentrum Picasso’s betonnen meisjesportret niet zie staan, ook al weet ik dat zij nu een betere plek heeft. En Kabouter Buttplug zal heus nog wel eens op het Doelenplein terecht komen. Als ik over de Westersingel wandel en het kubistische beeld van Umberto Mastroianni (jawel, de oom van Marcello) passeer, zie ik automatisch de stationshal voor mij uit de tijd dat deze nog niet was volgestouwd met nuttiger zaken dan kunst zoals ticketautomaten en stands met verantwoorde souvenirs. Het beeld heette Gli Amanti – De Minnaars’ maar een toenmalige wethouder vond die titel te amoreel voor een station en veranderde het in Het Afscheid. Over het sturen van emoties gesproken. Hij had het beter De Ontmoeting kunnen noemen, want heel wat geliefden, mijzelf incluis spraken af bij dat beeld.
Ik had beloofd u niet te vermoeien met herinneringen aan mijn vader, maar ik wil nu toch even kwijt dat hij een bioloog was. Hij gaf altijd aan dat eigenschappen verloren gaan als ze geen evolutionair nut hebben. Meestal werden dan fysieke eigenschappen genoemd zoals het verlies van een staart bij mensapen en het verdwijnen van overtollige tenen bij paarden. Praten over erfelijk gedrag of erfelijke karaktereigenschappen was taboe in de tweede helft van de vorige eeuw en als er al over gesproken werd, noemde men het “instinct”, iets wat bij voorkeur niet bij mensen voorkwam. Dat karaktereigenschappen van dieren door fokken gemanipuleerd kunnen worden is vooral bij honden evident. Bij wilde wolven zou het al te hartelijke gedrag van de golden retriever of te grote agressie tegen eigen soortgenoten zoals bij de bullterrier weer snel weg geselecteerd worden omdat dit het functioneren van het individu binnen de groep belemmert, en daarmee ook diens kans op nakomelingen. Argumenten dat gedragskenmerken bij de mens erfelijk zouden zijn als ze algemeen voorkomen – dit in tegenstelling tot gedrag dat cultureel bepaald is - veroorzaakten bij mij een dilemma. Want wat voor evolutionair nut heeft het bij alle culturen voorkomende verlangen naar zaken die uitstijgen boven de dagelijkse strijd om het bestaan? Zelfs als u van mening bent dat wij het resultaat zijn van intelligent design kunt u niet verklaren waarom mensen zo onwaarschijnlijk veel tijd besteden aan schijnbaar nutteloze handelingen. Onder andere aan het maken of genieten van kunst.
Laten we kunst alsjeblieft nooit nuttig maken. Kunstwerken kunnen economisch verantwoord zijn en verhandelbaar zoals een koelkast of een vakantiereis. Maar laten we alsjeblieft niet gaan geloven dat het doel van de beeldende kunst is om de economie te stimuleren. Kunstwerken - en dat geldt zeker voor beelden in de openbare ruimte - kunnen een sociale, religieuze of zelfs politieke functie hebben, maar laten we alsjeblieft niet gaan geloven dat functionaliteit de rechtvaardiging van hun aanwezigheid is. Kunst kan een bepaalde plek in de stad een bijzonder aanzien geven en misschien een rustpunt zijn in ons jachtig leven. Okay. Maar is dat dan alles wat het kunstwerk mag doen?
Het liefst zou ik blijven geloven dat de kunstwerken sublieme memorystones zijn. Vertegenwoordigers van niet al te scherp omlijnde emoties. Van de kunstenaars en u en ik samen. Als het op het moment dat ik er naar kijk een beetje mijn persoonlijke memorystone mag zijn. Het meest houdt ik van kunstwerken in de stad die hun aanwezigheid niet nadrukkelijk adverteren. Ik kijk naar ze omdat ik weet dat ze er zijn en niet omdat ze om aandacht schreeuwen. Bij kleine gevelstenen verwacht je niet anders, maar die reusachtige bronzen beukenstam van Giuseppe Penone aan de Westersingel die door vier levende boompjes schijnt te worden omhooggetild is zo vanzelfsprekend vergroeid met de plek dat je er stil van wordt. En de tijd speelt er zo’n mooie rol in. Ieder seizoen en ieder jaar zal dit beeld er anders uitzien.
Ik zou heel wat voorbeelden willen geven van werken van minder beroemde kunstenaars op minder prominente plekken buiten het centrum, maar de kans dat u niet weet waar ik het over heb is groot. Samen met gebouwen die een bijzondere uitstraling hebben vormen ze een netwerk van memorystones waardoor de stad als geheel ons dierbaar is. Uw mentale kaart van Rotterdam en de genegenheid die u daarbij voelt is niet hetzelfde als het gevoel dat de stad bij mij oproept, maar het lijkt er toch een beetje op, en dat schept een band. Daarom zou ik graag nog één beeld willen noemen dat maar weinig mensen kennen en dat zich toch in het centrum van de stad bevindt. Het aardige van dit werk van Job Koelewijn is dat het niet uit vaste materie bestaat. In het water van de Westersingel borrelen op gezette tijden luchtbelletjes omhoog die gezamenlijk de tekst vormen : “no matter, try again, fail again, fail better” Een mooier motto voor het ervaren van kunst in de stad kan ik me niet voorstellen.
kunstwerken als memorystones, essay ter gelegenheid van de Hans Baaij Essayprijs 2006